Joost de
Jonge en de herneming van de schilderkunst
Voor
Joost de Jonge is het kunstenaarschap een natuurlijke impuls. Het is niet
zozeer dat hij heeft geléérd te schilderen, het bleek een noodzakelijke manier
om uitdrukking te geven aan zijn bestaan die hem niet viel af te leren. Joost
de Jonge is zich ervan bewust dat hij al vanaf zijn derde jaar onder het
toeziend oog van zijn grootmoeder die schilderijen maakte, ging tekenen en daar
nooit mee is opgehouden. Anders dan bij een gemiddelde educatie heeft het leren
lezen, schrijven en rekenen hem er
niet van weerhouden om zich in beelden te laten kennen. Hij maakte zich de verbeelding
eigen om zijn gevoeligheid als mens te plooien naar een uitdrukkingsvorm die
voor hem belangrijker was dan
taalkundige communicatie, omdat hij in het beeld iets overdrachtelijk kan maken
dat daar buiten niet bestond. Al op jonge leeftijd kwam hij erachter dat de
schilderkunst in hem een ruimte openmaakte waarin hij vrij kon bewegen en zich
genuanceerd kon uitlaten over gewaarwordingen waarvoor geen rationele
verklaring was. De kunstzinnige beleving van het schilderen werd voor hem de
voorwaarde om zich maatschappelijk te handhaven.
Aan
ieder schilderij van Joost de Jonge zie je dat hij altijd het risico neemt om als
kunstenaar te mislukken. Je ziet dat hij zijn beperkingen overwint. Zijn werk
laat zich niet voorstaan op de aloude kwaliteitscriteria van het goede, het
ware en het schone, maar hij zet die voorwaarden om kunst te waarderen in om zichzelf
kenbaar te maken aan de wereld waar deze boosaardig,
onwaar en lelijk is.
Joost, in de opleidingen die je hebt
gevolgd én in je kunstenaarspraktijk is er sprake van verzet tegen de heersende
verwachtingen ten aanzien van de eigentijdse kunst. Hoewel je volop in deze tijd
staat en je als kunstenaar een onafhankelijk en zelfstandig leven leidt, voldoe
je niet direct aan de wetten en normen van de Nederlandse kunstwereld.
Het
maatschappelijk systeem staat je geen zelfontplooiing toe en die streef ik wel
onvoorwaardelijk na. Op de kunstacademie in Utrecht waar ik in 2002 ben
afgestudeerd en tijdens de daaraan voorafgaande studie kunstgeschiedenis die ik
heb afgebroken, ontstonden er altijd conflicten die met mijn overgave en
uitlevering aan de kunst te maken hadden. Ik werd door mijn favoriete docent
uitgesloten van deelname aan de eindexamententoonstelling, omdat ik over mijn
toeren zou zijn. Ik was er juist helemaal klaar voor en hierna was ik er ook helemaal
klaar mee, met de academie. Dergelijk conflicten doen zich voor in de
persoonsvorming die je doormaakt. Veranderingen in het persoonlijke leven zijn
doorslaggevend voor de keuzes die je maakt. Als die niet in de lijn der
verwachting liggen, ontstaat er onbegrip. In mijn werk ga ik daaraan voorbij en
kom voor mezelf dat onbegrip te boven. Dat kan ik alleen maar zelf doen, daar
kan ik niemand anders bij gebruiken. Dat zijn wel hindernissen, maar het gaat
erom onafhankelijk daarvan het kwalitatieve element in jezelf te onderkennen.
In
het Nederlandse kunstcircuit vind ik misschien daardoor nauwelijks aansluiting,
maar in het buitenland des te meer. Ik versta me daar met auteurs en curatoren
die anders naar mijn werk kijken en er een relatie mee aangaan die hier nu nog
niet bestaat. Ik werk steevast op mijn atelier in Vianen en stuur van hier mijn
schilderijen de wereld in.
Mijn
werk heeft in gevoelsmatige zin een verstandhouding met een bewustzijn waarmee
ik in mezelf nieuwe ruimtes ontsluit die in het schilderij ook voor anderen
toegankelijk zijn. Ik hanteer daarvoor het begrip Ekfrasis, waarbij ik stelregels
van muziek en poëzie compositorisch hanteer in mijn schilderijen. Er ontstaat
daardoor een beleving van het schilderij die voorbij gaat aan het enkel ondergaan
van zuiver visuele indrukken.
Kun je daardoor je schilderijen nog
als abstract werk karakteriseren?
Het
is meer dan abstract. Het is een herneming van de schilderkunst. Die is in een
zeker opzicht rijk en heroïsch en in die zin in tegenspraak met de manier
waarop abstracte kunst meestal wordt getypeerd als een beeldtaal die
minimalistisch, essentieel en verheven is, waarin de realiteit wordt
gesublimeerd tot een wezenlijke spiritualiteit, waar het dus naar mijn idee
meer een reiken naar blijft. Dit streven naar het Verhevene dat in essentie, in
zijn kunstzinnigheid, alsmede in het werkelijke leven, veelal gedoemd is om te
mislukken, leidt zo af en toe toch tot een ultiem gerealiseerd kunstwerk! Een
onherleidbare scheppingsdrang drijft mij voort, als een onbestemde belofte van
vervulling. Ook al houd ik me net als Mondriaan bezig met het reiken naar het verhevene,
liggen mijn referenties in de beeldende kunst visueel gezien eerder bij
kunstenaars als Jacob Bendien, Janus de Winter, Bram en Geer van Velde. Dat is
zeer Nederlands werk en ik ben ook een zeer Nederlandse schilder. Juist
daardoor krijgt mijn werk in het buitenland meer respons dan hier. Ik doe wat
ik geloof en val daardoor buiten het systeem. Dat is altijd zo geweest.
Waarom
zie je eigenlijk af van figuratie?
Mijn
eerste herinnering bestaat uit het beeld van grote kleurvelden van een
richtinggevende dimensie. Al heel jong werd ik gegrepen door abstracte kunst en
als jongeling was ik een zuivere romanticus die uitdrukking wilde geven aan
zijn extase, zoals het beeld van de dansende Jesaja in de Bijbel wordt
geschetst. Extase kun je beter in abstracte zin verbeelden dan in het realisme
dat in aardse zin de toon aangeeft en vaak lustopwekkend is. Mijn werk reikt
altijd naar muziek en voor mij is het belangrijkste instrument de compositie.
In feite ligt het nog dichterbij de dans, daar weegt het belang van de
uitvoering immers nog zwaarder dan bij muziek, want bij dans ontstijgt de
danser, met name in choreografische zin de eigen persoon. Waar men in de muziek
improviseert, wordt ook de uitvoering van een groter belang, het universele
incident, het moment dat niet te herhalen is, maar toch altijd weer verlengd
wordt, dat zich uitstrekt in wat wij tijd hebben genoemd, een oneindig bewegen
in een voor ons besef eindige wereld. Mogelijk ligt de oneindigheid in ons
mens-zijn en de zich continuerende humanistische werkelijkheid.
Dat je vrije kunst nastreeft is duidelijk,
maar hoe verhoud je werk zich in geëngageerde zin tot de wereld?
Overal
op ieder moment breken er mensen en huilt er iemand; daar vecht ik tegen. Dat
blijft moeilijk, want eigenlijk kun je er niets tegen doen. Tijdens het
schilderen speelt dat ethische aspect dan ook niet. In het schilderij sta ik me
ook toe diabolisch te zijn. Kwelling en euforie liggen dicht bij elkaar. Ik
zoek de uitersten van mijn weerbaarheid op. Je moet je als mens niet verliezen
in je maatschappelijk streven en daarnaast moet je erop toe zien dat je niet verzuurt.
Ik zie het als mijn plicht om te reiken naar het hoogst haalbare van wat in
mijn vermogen ligt in de discipline van de abstracte schilderkunst. Soms barst
ik tijdens het schilderen in een extatisch lachen uit en vraag me af of ik
gelukkig ben of doodongelukkig. Ik ben toch wel gelukkig in de schilderkunst,
maar ’t blijft een grensgeval.
Alex de Vries
26
maart 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.